Het huidige idee van hel is zeer gekleurd door de Westerse cultuur welke op haar beurt lang in het teken heeft gestaan van het Christelijk geloof. Het is in de Bijbel gebruikt als vertaling voor het Hebreeuwse begrip She’ol en het Griekse Ha(i)des, maar ook van het Hebreeuwse Ge Hinnom, dat in het Grieks Gehenna werd. Dit wekt enige bevreemding op, immers zoals al eerder geschreven is Hel wel een ‘dodenrijk’ en een ‘woonplaats der schimmen’, maar niet een ‘strafplaats der verdoemden’.
Hel hangt samen met ‘verhullen, bedekken’ en werd in bergen of de aarde gedacht. Van vele bergen en heuvels werd gezegd dat zich daarin (een) Walhalla bevond en sommige heten ook hel- of hollebergen. Het komt mogelijk van Oudgermaans *haljō ‘verborgen plaats’, en uiteindelijk van een Proto-Indo-Europees *kel- ‘bedekken, verbergen’. Dat we deze wortel ook vinden in cel en kelder hoeft ons niet te verbazen.
Het Griekse Άΐδης (Hades) betekent ‘de ongeziene, verborgene, onzichtbare’. Door de mythen weten we dat het in de aarde werd gedacht en een mistroostig rijk der schimmen was. Het is interessant dat huid, hoewel van een andere wortel afkomstig, zowel in klank als betekenis er op gelijkt. Voor de boosdoeners bestond Τάρταρος (Tartaros), een in origine uit de Chaosgaap afkomstig wezen, maar ook de naam voor een plaats, dieper dan Hades, waar de goden hun vijanden, de Titanen, opsloten. De etymologie van Tartaros is niet geheel duidelijk, maar het hangt mogelijk samen met de PIE wortel *tres- ‘trillen (van angst)’ en leidt zo tot ‘de verschrikkelijke’. Denk ook aan het Latijnse terror. In het Nieuwe Testament komt Tartaros niet voor, maar wel een werkwoord (ταρταρόω ‘in Tartaros nederwerpen’) dat ervan is afgeleid en dan gebruikt wordt in verband met Gods doem over de gevallen engelen.
Het Hebreeuwse שְׁאוֹל (she’ol) komt mogelijk van het werkwoord sha’al, dat ‘ondervragen’ betekent. De plaats She’ol werd ook gedacht een dodenrijk, onderwereld te zijn waar de gestorvenen in afdaalden. In een gelijkenis van Jezus wordt echter duidelijk dat een boosaardig man in Hades kennelijk wel gepijnigd werd. Het Griekse woord dat Hij gebruikt duidt oorspronkelijk ook weer ‘ondervraging, test’ en daardoor ‘marteling, pijniging’ aan. Interessant is ook de gedachte dat verschillende zonen van Zeus rechters waren in Hades.
Dit alles overziend samen met de mythen, sagen, sprookjes moeten onze voorouders wel degelijk het idee hebben gehad dat men in het hiernamaals ook gestraft, gepijnig kon worden. Hoewel Hel op zich niet een strafplaats is, bestaat er volgens de Völuspá wel een hal, aan Náströnd ‘lijk-strand’, in Hel, waar meinedigen, moordenaars en echtbrekers onder vreselijke omstandigheden voortbestonden. Toch moet er een goede reden zijn waarom Hel na de kerstening de betekenis kreeg die het nu heeft. Zulke zaken gebeuren zelden zonder reden. Die reden kan zijn dat Christus, bij zijn komst in het dodenrijk waarbij Hij de dood overwon, alle rechtvaardigen meenam naar het Hemelrijk, waarbij er na die tijd geen rechtvaardigen meer in Hel hoefden te wachten, zodat het slechts bevolkt bleef door verdoemden. In de Heilige Schrift wordt echter wel degelijk onderscheid gemaakt tussen een tijdelijker dodenrijk en een eeuwige bestemming: de Poel des Vuurs. (Zie hier voor een Vuurrijk in Germaanse samenhang.) Het is dit onderscheid dat in het hedendaagse taalgebruik niet meer bestaat en het is dit onderscheid waarvoor ik een woord wil voorstellen.
Het woord Gehenna wordt doorgaans vertaald met hel, terwijl er ook gesproken wordt van de ‘Poel des Vuurs’, de ‘tweede dood’, waarin ook de Dood en het dodenrijk zelf geworpen zullen worden. Gehenna komt van het Hebreeuwse Ge Hinnom of Ge Ben Hinnom, de ‘vallei van (de zoon/kinder van) Hinnom’. Het is in deze vallei dat er vreselijke riten plaatsvonden, waarbij men veelvuldig kinder aan goden offerde. In Jezus’ tijd was dit dal een plek voor verbranding van stadsafval en lichamen van veroordeelde misdadigers, waar het vuur nimmer doofde, een zeer levendig beeld voor een eeuwige strafplaats inderdaad; onrein, smerig en immer smeulend. De naam Hinnom is niet duidelijk, maar het deed me onmiddelijk denken aan Frau Hinne en Hennequin. De eerste is Holda (Frau Holle, Hella, Hel). De tweede is aanvoerder van de Wilde Jacht. Dit komt uit het Frans; hij is ook wel bekend als Herlequin. In Engeland kent men King Herle. Denk ook aan Magere Hein, Henneblome ‘doodskruid’ enzovoort.
Wanneer Frau Hinne Hella is en Hennequin Woedan, dan hebben we nogmaals een versterking van het idee dat een wortel als *H*n(n) verband houdt met de dood, en het dodenrijk. Aangezien de Hun(n)en als kwaadaardig worden voorgesteld, kunnen we de overeenkomst tussen Gehenna en dit idee heel goed gebruiken voor het onderscheid tussen dodenrijk en ‘de hel’. Het Gehenne, Gehunne is dan de Poel des Vuurs. Andere woorden daarvoor kunnen zijn Logelaak, Loegepoel, of Logezee. Loge is het Middelnederlandse woord voor ‘vuur’ of ‘gloed’. In een toevallig misverstand via een taluwgesprek vond ik Vuurt, welke ook past voor dit concept.
Toen Christus als stralende zon weer opstond uit de dood, met de sleutels van het dodenrijk, van Hel, in zijn handen, vond er een breuk plaats door geheel het Al. Waar daarvoor Hel nog een plaats was waar een ieder hene ging, zo was dat nu niet langer meer zo. De Middeleeuwse Christenen begrepen dit misschien zo en zo is de demonisering van veel van het Voorhene ook geen menselijk beliefdenken, maar een gevolg van de Grote Scheiding.
In het boek ‘Het Laatste Gevecht’ uit de Kronieken van Narnia van C.S. Lewis trekt een lange stoet van wezens uit de Narnia-wereld naar een grote poort waar Aslan, de menselijke kinder en de Sterren staan te wachten. Alle wezens kijken Aslan in het gelaat, waarbij hun eigen gezicht onherroepelijk verandert. Er zijn er, welks gezicht verschrikkelijk vertrekt en zij verliezen alle redelijkheid en verdwijnen in het duister, links van de poort. Anderen zien op naar de Leeuw, en zij believen Hem maar zijn ook verschrikt tegelijkertijd terwijl zij door de poort gaan. Zij zijn de ‘happy creatures’. Het is voor deze wezens een nieuwe wereld die zij vinden aan de andere zijde, een wereld vrij van Schaduw en dood. Een wereld, anders dan dit Middengaarde tussen Eergaard en Zalgaard. Iets dergelijks zal hebben plaatsgevonden in de Oude Hel zoals ik mij dat voorstel. Als ge er baat bij hebt, neem het mee. Anders, laat het en ga verder… ‘Altijd verder, altijd hoger!’ zegt de Eenhoorn Juweel.
Opmerkelijk hoe gemakkelijk Gehenna te verheemduiden is!
Die (Germaanse) wortel *hen-, *han-, *hun- is een zeer mysterieuze. Hij is nooit helemaal ‘bewezen’, maar ik ben ervan overtuigd dat hij bestaat.
Echter, ik vraag me af of Magere Hein er wel bij hoort. Net trof mij een andere mogelijkheid, namelijk dat Hein te verbinden valt met (om)heinen ‘omsluiten, insluiten’. Magere Hein is dan de (magere) Insluiter. En zo te vergelijken met Oudnoords Loki, waarschijnlijk een afleiding bij de wortel van luiken ‘(in)sluiten’. Loki is dan ook de Insluiter. En natuurlijk Grendel. Zie ook dit oude bericht. Wilde speculatie, ik weet het, maar ik moest het even delen.
Verder vind ik Logelaak de meest treffende van je overige voorstellen. Die past ook goed bij Reineraak. (Voor wie het niet weet: Reineraak is de Nederlandse vorm van Oudnoords Ragnarök ‘godenlot’.)
Ten slotte, ik besef nu hoe goed Tartaros (tar-tar-os) te vergelijken is met Gorgoroth (gor-gor-oth), een vlakte in Mordor, Midden-Aarde. Gorgoroth is een reduplicatie van goroth ‘afgrijzen’, en betekent zo ‘groot afgrijzen’.
Is het misschien mogelijk dat het woord voor insluiten ook bewaren betekende, of daarmee verband had? Magere Hein zou dan de magere bewaarder (vergelijk gevangenenbewaarder) zijn.
In het dialectwoordenboek van Weinen vond ik nog een afleiding van
hein nl.’henenkleed’ doodshemd, lijkwade. Ook in het mnl bestond er nog een woord nl ‘henevaart’ de dood.
Hij geeft als woordherkomst : hene : de dood (grieks kaino : ik dood)
en russies :konjets (einde)
En ‘heengaan’ dan? 😉 Ik zal ‘kaino’ eens onder de loep nemen.
Voghelhaine Voghelheyn 1 VnN naam voor de Pelikaan [Junius 1581]. Mogelijk betrof het hier een individuele Pelikaan die gehouden werd in de hofhouding van Maximiliaan I te Mechelen (A), c.1480, die Hein genoemd werd alsof het een persoon ware. Suolahti spreekt van een koosnaam, die in Duitsland ook wel voor de Ooievaar werd gebruikt.
Eigenaardig is, dat Voghel heyn bij Kiliaan met “auis peregrina 2 sive extranea” wordt omschreven (en tevens Heyn 2 met “vetus ger. Extraneus, peregrinus”), zodat men de indruk krijgt dat er vanuit de betekenis ‘Pelikaan’ in c. 1480 betekenisverruiming is opgetreden tot ‘iedere uit den vreemde komende vogel’ (of zelfs ‘trekvogel’?). Ook valt op, dat bij Kil. 1599 Heyn (nog) niet de personificatie van de dood 3, Magere Hein, Oom Hein of Vriend Hein 3, is. Het is van belang dit te constateren, omdat de Pelikaan (als “Pellicanus”) ook geglosseerd werd (tot in de 13e eeuw) met os, ohd sisagomo (en tal van corrupte vormen daarvan). Het woord sisagomo is niet geheel zeker verklaard [Suolahti 1909 (2000)], maar het eerste deel (sisu-) zou kunnen staan voor ‘dodenzang’ en het tweede deel komt vermoedelijk overeen met het stukje gom in bruidegom.
______
1 Wanneer men de inversievorm van D Vogel Hein beschouwt, dus *Hein-Vogel, dan valt de gelijkenis op met mhd Unvogel dat al in de 13e eeuw genoteerd is. Onvogel bij Junius (s.v. Onocrotalus). Suolahti verklaart Unvogel (> Ohnvogel) als ‘on-vogel’, een vogel die door zijn wonderlijke vorm weinig op een vogel lijkt.
2 Heyn met de bellen, bij Kil. synoniem met Mey-visch, is ws. de Elft en/of de Fint Alosa, waarvoor ook de volksnaam Dolhein [WNVis ]. Dit is een vissoort die vroeger in het voorjaar de (N) rivieren optrok en door de riviervissers voor de consumptie gevangen werd [Van Doorn 1971]. De “bellen” zijn wellicht de zwarte stippels op de rug. Dit is dus een trekkende vissoort, wat ook weer zou passen met “peregrina”. Zie ook de plantennaam Brave Hendrik, WNP .
3 Klopt! Stoett 1923-25 meldt de combinaties als pas in de 17e eeuw geattesteerd. De mansnaam Hein is uiteraard veel ouder. Niets wijst erop, dat Hein een variant of verbastering zou zijn van heen, henen. Er was al wel mnl henenganc ‘vertrek, dood’ [MH],twents hee is henne ‘hij is dood’ en en mhd hin wësen ‘sterven'[Lexer]. kj.eigenhuis@12move.nl
Vasmer wil R конец ‘einde’, pools koniec ‘einde, conclusie’ (ww.en R кончать, pools kończyć) verbinden met het Gr homonieme kainós, maar dat betekent ‘nieuw’ en dus lijkt mij dat niet juist. Voor dit Gr kainós lees in EWN-3 p.632 i.v. recent.
Vasmers poging om конец ‘einde’ aan Gr kainos ‘nieuw’ te koppelen, toont aan dat hij de ware etymologie niet kent. Dat zou kunnen betekenen, dat ook de relatie конец ‘einde’ met oostfries hene (en hennekleed) – in ieder geval vróeger – verre van gemeengoed (onder de etymologen) was.
Klaas J Eigenhuis
Johannes 3:16-18:
“16Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. 17Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. 18Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.”
Als je dus de Heere Jezus, Gods Zoon, als je Redder (Gothisch: Nasjands, Oudsaksisch: Heliand) en Heer (Oudengels: Dryhten)hebt aangenomen, mag je weten dat je na je dood niet meer in het oordeel in die verschrikkelijke plaats hel terecht zult komen, maar dat je eeuwig bij Hem in de hemel mag zijn. Hij droeg al onze zonden aan het Kruis van Golgotha waar Hij in onze plaats het oordeel onderging en stierf. Hij overwon de dood ten derden dage toen Hij uit de dood opstond.