Engelen en Saksen in de Friese landen

Bij het dagen van de Middeleeuwen maken Engelen en Saksen in groten getale de overtocht naar Brittannië vanuit hun thuislanden aan de oostelijke Waddenzee. Anderen van hen vestigen zich dichter bij huis, in het dan nagenoeg verlaten uiterste noorden van de Lage Landen. Een schitterende getuige van dit verleden zijn wel de namen van twee naburige oorden in het ooit Friese deel van Groningen: Englum en Saaksum. Lees verder “Engelen en Saksen in de Friese landen”

Het Hollandse eiland naast Kopenhagen

Koning Christiaan II van Denemarken deed wenkbrauwen ophalen in 1519 toen hij besloot bijna heel het eiland Amager voor de kust van Kopenhagen aan Hollandse boeren te geven. Alle Deense inwoners, behalve die van een dorp in het zuidoosten, werden bevolen het veld te ruimen voor deze inwijkelingen, die bovendien de nodige voorrechten ontvingen. Waar in Holland of elders in de Lage Landen deze boeren vandaan kwamen is lang betwist, maar nieuw onderzoek heeft de zaak beslecht. Lees verder “Het Hollandse eiland naast Kopenhagen”

Schiermonnikoog en andere ogen in de Waddenzee

Tegen het einde van de Middeleeuwen wordt vanuit het klooster Klaarkamp bewesten Dokkum een uithof gesticht op een Waddeneiland dat dan te boek staat als Werner oge. De monniken maken het meer bewoonbaar en de kappen die ze dragen zijn schier, oftewel lichtgrijs, zodat het heden algemeen bekend staat als Schiermonnikoog. Dat maakt het eerste deel van de naam duidelijk, maar waarom heet het een oog net als enkele andere eilanden verder naar het oosten? Lees verder “Schiermonnikoog en andere ogen in de Waddenzee”

De heilgodin

Uit de tijd dat Rome het Rijnland bezette met het oog op de rest van Germanië zijn ons vele namen van daar inheemse godheden overgeleverd. De meeste vindt men op de zogenaamde wijstenen waarmee men eer bewees of blijk gaf een gelofte aan zulke wezens te hebben vervuld. Vaak komt zo’n naam weinig voor en is het gissen naar de betekenis. In het geval van Alateivia, bekend van een enkele wijsteen, kunnen we echter met enig vertrouwen zeggen: dit ware een godin die voor lijfelijk heil werd ingeroepen. Lees verder “De heilgodin”

Zwart goud

Vele, zo niet de meeste talen op Aarde danken gas aan de Vlaamse geleerde J.B. van Helmont, die het in de zeventiende eeuw vereenvoudigde uit chaos. Dat oorspronkelijk Griekse woord werd ruim een eeuw tevoren al door zijn grote Zwitserse voorbeeld Paracelsus gebruikt voor hetzelfde begrip. De vorm van gas maakt evenwel dat het gemakkelijk te verheemduiden is, in dit geval als ware het afkomstig van de wortel van gist, zoals dan ook een tijdje gemeend is. Met olie daarentegen valt niets te beginnen—als duidelijke ontlening blijft het een vlek op het water. Maar wat zouden we anders zelf bedacht kunnen hebben voor dit vettige spul? Lees verder “Zwart goud”

Verering tussen de bomen

Het is nu nauwelijks voorstelbaar, maar ooit was heel het Avondland rijk aan heilige bossen en gewijde open plekken in wouden. Grieken, Romeinen, Kelten, Germanen, Balten en Slaven, allen vereerden zij goden te midden van de bomen, zoals de Japanners nog immer doen. Dus toen de Engelse zendelingen in de vroege middeleeuwen hun broedervolkeren de Friezen en Saksen kwamen kerstenen, hadden ze die ook weg te houden van sacrīs silvārum quae nimidas vocant, oftewel ‘woudheiligdommen die ze nimidas noemen’. Zo staat het geschreven in een achtste-eeuws lijstje van bijgeloven en heidense gebruiken, de zogenaamde indiculus superstitiōnum et pāgāniārum. Lees verder “Verering tussen de bomen”

Heidense zonneroem in de Lage Landen

In de kijk en taal van onze Indo-Europese voorouders was de zon een onbezielde zaak—een lamp of oog in de hemel, maar niet een oergeest op zich. Het moet in de latere, Germaanse wereld weinig anders zijn geweest, al is het mogelijk dat de zon er geleidelijk werd gezien als aangedreven door een afzonderlijke goddelijke ziel en dat het woord zon oorspronkelijk diens naam was. Zie hoe de oude Indiërs de eigenlijke zon Sūrya en de bijbehorende godheid Savitṛ ‘aandrijver’ vaak vereenzelvigden. Dat lijkt ook het geval met Ipe en Evert, twee zonderlinge namen voor de zon in de Lage Landen. Lees verder “Heidense zonneroem in de Lage Landen”

Een joon te water

Tot ver in de Middeleeuwen werden in grote delen van Holland, Zeeland en West-Vlaanderen streektalen gesproken die meer op het toenmalige Fries leken dan wat er elders in de Lage Landen werd gesproken. Een duidelijke herinnering aan deze tijd is West-Friesland, de naam van een gebied ten noordoosten van Alkmaar. Maar het Friesachtige taalverleden van deze streken langs de Noordzee blijkt vooral uit de afwijkende klanken van menig woord en oordnaam. Eén daarvan zij joon, een eigenaardig visserswoord dat wel eens heel oud kon zijn.

Lees verder “Een joon te water”

Cruptorix

Het zijn spannende dagen in 28 na Christus, wanneer de Friezen enkele Romeinse belastinginners aan het kruis nagelen, naar verluidt om onredelijke eisen. Ze belegeren daarna het plaatselijke castellum en lokken uiteindelijk negenhonderd rijkstroepen, waaronder Germaanse dienstplichtigen, tot hun bloedige einde in het woud van Baduhenna. De Romeinse geschiedschrijver Tacitus, van wie wij het verhaal hebben, voegt eraan toe dat nog eens vierhonderd rijkstroepen de hoeve van ene Cruptorix bereiken en daar uit angst voor verraad de hand aan elkaar slaan. Van Cruptorix zegt Tacitus verder alleen dat deze ooit soldaat voor de Romeinen was geweest. Een beschouwing van zijn naam onthult echter meer: niet zozeer over hemzelf als wel over de Friezen van toen, een verrassende bevestiging van iets dat we lang over hen hebben aangenomen. Lees verder “Cruptorix”